fou

fou¹ [foe]

〈m.〉

1 gek ⇒ dwaas, idioot, krankzinnige

2 (hof)nar

3 〈schaakspel〉loper ⇒ raadsheer

4 〈dierkunde〉jan-van-gent

♦voorbeelden:

1    histoire de fous • onwaarschijnlijk verhaal

      maison de fous • gekkenhuis

      être fou furieux • razend van woede zijn

      faire le fou • gek doen

      〈spreekwoord〉 plus on est de fous, plus on rit • hoe meer zielen, hoe meer vreugd

————————

fou² [foe],

fol, folle [fol]

〈bijvoeglijk naamwoord〉

1 gek ⇒ dwaas, idioot, krankzinnig

2 ongecontroleerd ⇒ ontregeld

3 enorm ⇒ krankzinnig veel, groot

4 〈biologie〉wild

♦voorbeelden:

1    tentative folle • wanhopige poging

      fol qui s'y fie • dwaas die het gelooft

      fou à lier • stapelgek

      fou de • gek op, dol verliefd op, verzot op

      je ne suis pas assez fou pour te croire • ik ben niet zo gek je te geloven

  → herbe 

2    aiguille folle • dol geworden naald, wijzer

      balance folle • doorslaande weegschaal

      mèche folle • weerbarstige lok

      〈informeel〉 patte folle • manke poot

      fou rire • slappe lach

      vierge folle • lichtzinnig vrouwtje

3    amour fou • hartstochtelijke liefde

      ça fait un temps fou que je ne l'ai pas vue • ik heb haar al ontzettend lang niet gezien

      c'est fou ce que c'est cher • belachelijk zo duur als dat is

1. m

1) gek, dwaas

2) nar

3) loper [schaken]

2. fou, fol, folle

adj

1) gek, krankzinnig

2) ongecontroleerd

3) enorm, groot

4) wild [biologie]

3. fou (de)

adj

dol verliefd, gek (op)

Dictionnaire français-néerlandais. 2013.